
Het was een week voor kerstmis. Een dik, grijsgrauw wolkendek beloofde, bij uitzondering, een witte kerst. Mijn broer en ik hadden aan Sinterklaas een echte slee gevraagd. We hadden flink geïnvesteerd in hooi en wortels voor de schimmel en een goeie sigaar voor de Sint, dat kon dus niet missen.
Zes December stond er dan ook een pracht van een slee bij de schoorsteen, een van het sterkste eikenhout wat er te vinden was, op enkele plekken zat de schors er nog aan. Veertien dagen had onze pa er, tot diep in de nacht, aan gewerkt, maar dat mochten wij natuurlijk niet weten. We waren in de wolken, er kon gesleed worden en niet te zuinig. Mijn broer, die nogal zakelijk aangelegd is, had ‘m, op voorhand, al enkele uurtjes, tegen een schappelijk prijsje, verhuurd aan wat kinderen uit de buurt.
Nu zaten we vol ongedurigheid op sneeuw te wachten. Die bleef nog even weg, maar de lucht zat nog steeds potdicht zo ver je kon kijken. Nee, dat zat wel snor. Wat zouden we genieten met de Kerstdagen, daar twijfelden we geen ogenblik aan.
We hadden op kerstavond een keer of tig “jingle bells” gezongen om vast in de sleigh mood te komen. Echter twee dagen voor Kerstmis straalde ‘s morgens bij het ontwaken vanuit een staalblauwe lucht een glunderende zon ons tegen. De sneeuw konden we zodoende wel vergeten en de Sint was helaas al weken geleden naar Spanje vertrokken. Anders hadden we de slee nog tegen een trapauto kunnen ruilen. Het was de zoveelste catastrofe in onze jonge leventjes en deze ramp kwam wel heel hard aan. Wij werden in ons regenlandje toch al niet zo overvloedig verwend met sneeuw en een vakantie naar Oostenrijk lag ver boven het budget van ons gezin.
Maar zoals gewoonlijk was onze Pa weer eens de reddende engel, de redder in de nood. Hij dook, met de slee z’n werkplaats in en een dag later stond er een juweel van een eikenhouten trapauto voor ons klaar, Pa had er nog een toeter en een spiegel op gezet ook. De wielen kwamen van de kinderwagen. Daar hadden toch al 4 kinderen in gelegen. Wat waren we gelukkig. De dag voor Kerstmis stond hij rijklaar te pronken in de bijkeuken. M’n broer zei: daar kan ik mooi taxi mee rijden, dat brengt goed op.
Toen we eerste kerstdag wakker werden van de spanning, was het vreemd stil buiten. We dachten eerst dat iedereen uit aan ’t slapen was, maar toen we buiten kwamen, bleek de voornaamste reden van de stilte de halve meter sneeuw te zijn, die in de kerstnacht gevallen was. We zagen een stel buurkinderen voorbij sleeën en een van de jongens riep naar ons, tijdens het langskomen: Je kunt ’m wel een uurtje huren hoor als je wilt, voor een schappelijk prijsje!