Bossche Monumenten 2020
Auteur: Ed Hupkens |
052. Voorzien van een ‘leugenaar’
Het pand Verwersstraat 23 heeft een ‘leugenaar’: een ondiepe opbouw waarmee ter hoogte van de zolder een extra verdieping wordt gesuggereerd. Foto: Josephine Peren
Het pand aan de Verwersstraat 23 is gelegen op een diep perceel dat zich uitstrekt van de straat tot de Binnendieze (Verwersstroom). Achter het huis ligt een later bebouwde, kleine binnenplaats en een diepe achterbouw grenzend aan de Binnendieze. De lijstgevel stamt uit de late negentiende eeuw. Achter deze bepleisterde gevel gaat een laatmiddeleeuws, Bosch woonhuis schuil met een voor- en vast achterhuis, gescheiden door een brandmuur. Sinds januari 1989 staat het complex geregistreerd als rijksmonument.
Het huis is drie vensterassen breed onder een met pannen gedekt zadeldak. Het bestaat uit een kelder, begane grond, verdieping en zolder. De achtergevel heeft een trapgevel (uit het eind van de zestiende of begin van de zeventiende eeuw) met vijf trappen, die afgedekt zijn met natuurstenen platen. De voorgevel veronderstelt twee volwaardige verdiepingen, maar schijn bedriegt. De zolderverdieping is aan de voorzijde opgehoogd en voorzien van een dwarskap, ook wel ‘leugenaar’ genoemd. Een bouwkundige ‘leugenaar’ is een ondiepe opbouw aan de straatkant, waarmee ter hoogte van de zolder een extra verdieping wordt gesuggereerd. De gebosseerd gepleisterde voorgevel heeft cordonlijsten en een hardstenen plint en wordt afgesloten door een kroonlijst.
Op de begane grond zijn een groot, rechtgesloten winkelvenster, een deur met bovenlicht en verdiepingsvensters met T-ramen geplaatst. Alle vensters hebben afgeronde bovenhoeken, een geprofileerde stucwerkomlijsting en een kuifstuk. Een sprong in de linkerzijmuur is een restant van een osendrup tussen de beide buurpanden. Een osendrup is een druipstrook tussen twee huizen in, die onbebouwd moest blijven om het hemelwater van het dak af te laten druipen en af te voeren.
Aan de rechterzijde op de begane grond loopt over de gehele diepte van het hoofdhuis een brede gang, die samen met een trappenhuis ontstaan is bij een grote verbouwing omstreeks 1770-1780. De wanden van de gang zijn geleed met stucwerkvelden met geprofileerd lijstwerk en kuiven in een overgangsvorm tussen Lodewijk XV en XVI-stijl. Vier velden zijn voorzien van trofeestukken, die met strikken aan de kuif hangen. De gang is erg bijzonder, aangezien er in ’s-Hertogenbosch vrijwel geen gaaf stucwerk uit de achttiende eeuw bewaard is gebleven.
In het achterhuis bevindt zich een kelder met tongewelf. Verder zijn er eiken moer- en kinderbinten balklagen met nog een enkel sleutelstuk met rond kraalmotief. De kap heeft twee grenen schaarspanten met balk. In de kamer boven de kelder is een schoorsteen met stucwerkboezem en een houten schoorsteenmantel.